
Jurisprudentie
AU2095
Datum uitspraak2005-09-06
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3597 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3597 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO-uitkering. Geen sprake van onzorgvuldig medisch onderzoek. Belastbaarheid betrokkene niet overschat.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3597 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2003, nummer AWB 01/2369, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 26 juli 2005, waar partijen, zoals tevoren was bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is thans uitsluitend nog aan de orde de vraag of de rechtbank terecht bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 10 juli 2002 ongegrond heeft verklaard.
Bij dat besluit is aan appellante alsnog een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% en een dagloon van € 65,78 toegekend met ingang van 1 februari 2000.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
In artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Deze bepaling brengt onder meer mee dat een medisch oordeel inzake de beperkingen van een verzekerde dient te zijn gebaseerd op een volledig en voldoende medisch onderzoek. Het niet inwinnen van informatie bij de (voorheen) behandelend arts(en) kan meebrengen dat het onderzoek niet aan deze eis voldoet. Het niet inwinnen van deze informatie brengt echter niet zonder meer in alle gevallen mee dat het onderzoek als onvoldoende zorgvuldig moet worden beoordeeld.
In het onderhavige geval heeft de verzekeringsarts I. Vervoordeldonk appellante op 12 november 1999 zelf onderzocht. Blijkens haar rapport is een uitvoerige anamnese afgenomen en heeft zij rugonderzoek bij appellante gedaan.
Ook beschikte deze verzekeringsarts over informatie van de werkgever en de Arbo-dienst.
Niet blijkt dat destijds behandelend artsen een andere opvatting hadden over de mogelijkheden van appellante om arbeid te verrichten dan gedaagdes verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft appellante, zoals uit de verwoording functiebelasting blijkt, aanzienlijk beperkt wat betreft de belasting van de rug.
De Raad is daarom van oordeel dat het medisch onderzoek dat aan de onderhavige beoordeling ten grondslag ligt, voldoende zorgvuldig is geweest.
Ook de in hoger beroep overgelegde informatie heeft de Raad niet tot de conclusie geleid dat de belastbaarheid van appellante is overschat. Zo blijkt uit de informatie van de orthopedisch chirurg dr. L.P.A. Bom van 27 november 2002 dat hij bij medisch onderzoek op zijn terrein geen afwijkingen bij appellante heeft kunnen vaststellen.
Voorts blijkt uit de overgelegde informatie dat appellante in 2004 door de huisarts naar de polikliniek psychiatrie van een ziekenhuis is verwezen voor behandeling maar dat zegt weinig over appellantes belastbaarheid op 1 februari 2000.
De Raad komt tot de slotsom dat appellantes belastbaarheid bij de onderhavige beoordeling niet is overschat.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Awb geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het besluit van 10 juli 2002 in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak, voor zover aan gevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.
Gw